TECHNISCHE TERMEN

Advanced Driver Asistance Systems – Geavanceerde rijhulpsystemen die de bestuurder ondersteunen (zoals noodremassistentie of adaptieve cruisecontrol).

Het opnieuw afstellen van camera’s, radar en sensoren na reparatie, vervanging of schade, zodat ADAS weer correct werken.

Cruise-control die automatisch afstand houdt tot de voorligger door te remmen of te versnellen.

Meedraaiende koplampen voor betere zichtbaarheid in bochten.

Automatisch noodremmen bij dreigende aanrijding.

Dodehoekbewaking; waarschuwt bij voertuigen in de dode hoek.

Camera’s aan de voor- of achterzijde van het voertuig, gebruikt voor ADAS zoals rijstrookassistentie, parkeersystemen en noodremhulp.

Waarschuwing kruisend verkeer bij achteruitrijden.

Systeem dat vermoeidheid of afleiding bij de bestuurder detecteert.

Voorwaartse botsingswaarschuwing

Systeem dat helpt binnen de rijstrook te blijven via stuurcorrecties of waarschuwingen.

Sensor die met lasers een 3D-beeld van de omgeving maakt, gebruikt voor geavanceerde rijhulpsystemen en autonoom rijden.

Autonome parkeerhulp

Sensor die met radiogolven afstand en snelheid van objecten meet (o.a. voor adaptieve cruise control en botsingswaarschuwing).

Verkeersbordherkenning

Lader die accu’s onderhoudt en herstelt.

Apparaat dat constante spanning levert tijdens diagnose, software-updates of reparaties.

Maat voor het vermogen van een accu om een motor te starten bij koude temperaturen. Concreet geeft CCA het aantal ampères aan dat een accu gedurende 30 seconden kan leveren bij 0°F (-17,8°C), terwijl de spanning minimaal 7,2 volt blijft.

Onderdeel dat mechanische energie van de motor omzet in elektriciteit. Laadt de accu op tijdens het rijden en voorziet de boordelektronica van stroom. Wordt getest bij storingen zoals accu-ontlading tijdens rijden of foutcodes over laadsysteem.

Sensor die spanning, stroom en temperatuur meet voor accubeheer.

Verbindingspunt tussen de negatieve kant van de accu en het voertuigchassis en daarom een belangrijke verbinding bij diagnose en spanningsmetingen. Controleer bij spanningsproblemen, flikkerende verlichting of slecht reagerende sensoren.

Slechte verbinding tussen massa (chassis) en component, veroorzaakt spanningsval.

Ongewenst stroomverbruik wanneer de auto uitstaat, waardoor de accu langzaam ontlaadt.

Pulse Width Modulation - Sturing waarbij de spanning snel aan- en uitgeschakeld wordt om componenten zoals ventilatoren, pompjes of lampen te regelen. Gebruikt bij testen van actuatoren of bij foutcodes van PWM-gestuurde componenten.

Regelt de spanning van de dynamo.

Methode om spanningsverliezen in kabels of massapunten op te sporen. Essentieel bij onbekende storingen of wanneer componenten niet consistent werken.

Speciale accu’s die herhaaldelijk kunnen starten en stoppen zonder snelle slijtage. AGM = Absorbent Glass Mat, EFB = Enhanced Flooded Battery.

Centrale locatie voor zekeringen die elektrische circuits beschermen. Controleer bij uitgevallen systemen of na reparaties om te voorkomen dat overbelasting schade veroorzaakt.

Controler Area Netwerk – veelgebruikt communicatienetwerk tussen elektronische modules in voertuigen.

Diagnostics over Internet Protocol – diagnosesysteem via Ethernet in moderne voertuigen. Biedt snelle en veilige communicatie tussen voertuig en diagnoseapparaat. Wordt gebruikt bij software-updates, ECU-flashing en live data uitlezing op moderne voertuigen.

Geeft aan hoelang een signaal of component "aan" staat ten opzichte van de totale cyclus. Word gebruikt bij o.a. PWM-aansturing van motoren of lampjes, dus een duty cycle van 50% betekend half-aan, half-uit.

Snelle, betrouwbare databus voor veiligheidskritieke systemen (zoals ABS of stuurinrichting).

Centrale module die dataverkeer tussen verschillende netwerken regelt. Belangrijk bij communicatieproblemen tussen modules of na vervanging van netwerkmodules.

Oudere seriële diagnosecommunicatie via de OBD2-poort.

Local Interconect Network – Eenvoudig, goedkoop netwerk voor kleine systemen (zoals ramen of spiegels).

Media Oriented System Transport – Netwerk voor multimedia en infotainment.

Protcol standaard (SAE J2534) waarmee universele diagnoseapparaten OEM-software kunnen gebruiken.

Beveiligingsmodule die diagnose- en communicatietoegang beschermt; vaak losse inlog of autorisatie vereist.

Unified Diagnostic Services – modern diagnoseprotocol tussen voertuig en tester.

Test waarbij een diagnoseapparaat componenten direct aanstuurt (zoals ventilatoren laten draaien).

Het proces waarbij een module of component nieuwe waarden leert of zichzelf opnieuw aanpast na reparatie of vervanging.

Universeel diagnoseapparaat van derden en dus niet specifiek van één voertuigfabrikant. De scanner ondersteunt meerdere voiertuigmerken, maar heeft vaak minder diepgaande functies dan OEM-tools.

Een procedure in OEM-tools om componenten of systemen te initialiseren en op de fabrieksinstellingen te zetten.

Diagnostic Trouble Code – melding van een storing in een module.

Een momentopname van alle relevante sensor- en systeemwaarden op het exacte moment dat een foutcode wordt opgeslagen.

Een fabrikant gestuurd diagnoseproces dat de werkplaatstechnicus stap voor stap door het opsporen en oplossen van storingen leidt.

Realtime uitlezing van sensorwaarden en systeemdata tijdens gebruik.

Het instellen of aanpassen van software-parameters in ECU’s zodat ze correct functioneren in een voertuigconfiguratie.

Originele diagnoseapparatuur van de fabrikant met volledige functionaliteit. Alleen te gebruiken voor voertuigen van dat specifieke merk.

Interne controles van het voertuig die aangeven of emissie-gerelateerde tests zijn uitgevoerd en geslaagd, belangrijk voor o.a. APK-keuring.

Het herschrijven van de software in een ECU om fouten te verhelpen, prestaties te verbeteren of nieuwe functies te activeren.

Kleine draadloze interface voor verbinding met diagnose-apps.

Netwerk-/internetkabel voor snelle, stabiele verbinding met moderne voertuigen.

Standaard diagnosepoort voor o.a. het aansluiten van de diagnosetool aan het voertuig (meestal onder het dashboard).

Vehicle Communication Interface – hardware die de verbinding maakt tussen voertuig en diagnosecomputer (ook op afstand).

Tekst

Tekst

Fabrikantschema voor onderhoudsmomenten (bijv. oliewissel, distributieriem). Wordt gebruikt om onderhoud correct en op OE-niveau uit te voeren.

Specificaties van aansluitingen (pinnen) in connectoren. Belangrijk bij meten, aansluiten of testen van sensoren en modules.

Fabrikantinstructie over bekende problemen en oplossingen. Essentieel voor het oplossen van veelvoorkomende storingen en preventieve acties.

Technische hulp bij gebruik of problemen met diagnoseapparatuur.

Technische hulp waarbij een technicus op afstand inlogt op het diagnoseapparaat.

Procedure voor het retourneren van defecte onderdelen voor reparatie of vervanging.

Technische hulp bij voertuigspecifieke storingen of vragen.